Wat is smartengeld?
Historie
In de zeventiende eeuw, ook wel de Gouden Eeuw genoemd, werd door rechtsgeleerde Hugo de Groot al geschreven over de wenselijkheid van smartengeld. Toch duurde het nog tot 1943 voordat het recht hebben op smartengeld werd erkend. De Hoge Raad kende namelijk in het arrest Van Kreuningen/Bessem uit 1943 voor het eerst een immateriële schadevergoeding toe.
Tot die tijd had het smartengeld een andere functie, namelijk die van vergelding. Als een dader de schade niet kon betalen, dan mocht het slachtoffer de dader hetzelfde letsel toebrengen. Oog om oog en tand om tand, een voorschrift van de Joodse wet: “…indien er een dodelijk verderf zal zijn, zo zult gij geven ziel voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet.”
Het huidige begrip smartengeld heeft enkel en alleen een compensatiefunctie. De pijn kan het uiteraard niet wegnemen, maar het is wel een manier om het slachtoffer “in staat te stellen zelf vreugde te vinden door wat hij zoal met die schadevergoeding kan doen” aldus Minister van Justitie Dries Van Agt tijdens de parlementaire behandeling van boek 6 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in de jaren 70.
Wanneer smartengeld?
Uit het huidige artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat er in een vijftal gevallen aanspraak kan worden gemaakt op een schadevergoeding:
- In gevallen waarin een ander het oogmerk heeft gehad om nadeel toe te brengen.
- Bij lichamelijk letsel.
- Bij het schenden van de eer of de goede naam.
- Bij de aantasting in de persoon, ofwel bij psychisch letsel.
- Bij een aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
In beginsel heeft alleen het slachtoffer aanspraak op smartengeld. Comapatiënten kunnen geen aanspraak maken op smartengeld. Daar zijn een tweetal argumenten voor. Allereerst is het slachtoffer zich zijn situatie zeer waarschijnlijk niet bewust, en ten tweede is het slachtoffer niet in staat om vreugde te ontvangen die het smartengeld hem zou kunnen geven.
De omvang van het smartengeld
Het bepalen van een passend bedrag aan smartengeld is en blijft een willekeurig iets. Wel is er enige houvast, en onder meer de volgende factoren zijn hierbij van belang:
– ernst van het ongeval;
– ernst van de pijn en de in de toekomst te verwachten graad en duur daarvan;
– percentage blijvende invaliditeit;
– verminkingen, ontsieringen, littekens;
– restverschijnselen, handicap, psychische gevolgen;
– privé-, werk- en studieomstandigheden;
– belemmeringen in de sportuitoefening en hobby’s;
– belemmerde toekomstkansen.
Een definitief bedrag aan smartengeld kan pas worden bepaald als er sprake is van een medische eindtoestand. Dat is het moment waarop er sprake is van een volledig herstel, of het moment waarop duidelijk is dat er geen verder herstel meer zal volgen.
In de praktijk is gaandeweg een informele methode ontwikkeld om te beoordelen wat een haalbaar bedrag aan smartengeld zou moeten zijn. Zo is er een “richtlijn” om per punt blijvende invaliditeit een bedrag te rekenen. Uitzonderingen zijn uiteraard mogelijk, daarvoor is het ook een informele methode.
Heeft u vragen? Neemt u dan gerust contact op.