Begroting van schade
Het juridische uitgangspunt is dat letselschadeslachtoffers de bewijslast dragen met betrekking tot de omvang van de schade. Bij het begroten van de schade moet in principe worden uitgegaan van de concrete omstandigheden waarin het slachtoffer verkeert. Het slachtoffer dient door middel van het vergoeden van de schade zoveel mogelijk in de financiële positie worden gebracht waarin hij of zij zou hebben verkeerd indien het ongeval zou zijn uitgebleven. Het is bij letselschade – helaas – nagenoeg nooit mogelijk om het slachtoffer weer geheel in de situatie van voor het ongeval terug te brengen.
Artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt: “De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.” Aan slachtoffers die blijvend letsel hebben opgelopen mogen – vanwege de aard van de schade – in beginsel geen strenge eisen worden gesteld, met betrekking tot het te leveren bewijs van de omvang van de (toekomstige) schade. Dit is bepaald in de rechtspraak, vanuit de gedachte dat de mogelijkheid om zekerheid te verschaffen omtrent zijn of haar toekomst zonder ongeval, hem of haar is ontnomen door de aansprakelijke partij.
Begroten van reeds geleden schade is vaak makkelijker dan het begroten van de toekomstige schade. Het begroten van de toekomstige schade is een complexe aangelegenheid. Met betrekking tot die schade bepaalt artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek dat het begroten van de toekomstige schade kan worden uitgesteld of kan plaatsvinden aan de hand van een afweging van goede en kwade kansen. Bij het bepalen van de toekomstige schade wordt een vergelijking gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie dat hem of haar geen ongeval zou zijn overkomen, oftewel het ongeval weggedacht. De situatie waarin het slachtoffer zich na het ongeval bevindt kan feitelijk worden vastgesteld en kan worden bewezen. Dat geldt echter niet voor de hypothetische situatie waarin het slachtoffer had gezeten wanneer er geen ongeval had plaatsgevonden. En evenmin voor de op het moment van afwikkeling toekomstige situatie met ongeval. Daarbij gaat het niet om feitelijkheden die kunnen worden bewezen, maar slechts om veronderstellingen.
Om de hypothetische toekomstige situatie te kunnen schetsen waarin het slachtoffer naar redelijke verwachting zou hebben gezeten qua inkomen, wanneer er geen ongeval had plaatsgevonden, wordt vaak ook gekeken naar de feitelijke situatie voor ongeval. Welke opleidingen heeft het slachtoffer genoten, wat was de hoogte van het salaris, waren er doorgroeimogelijkheden et cetera. Ook statistieken kunnen een rol spelen bij het bepalen van deze hypothetische situatie en daarmee de omvang van de toekomstige schade. Naar gelang er meer concrete aanknopingspunten zijn, zullen statistieken een beperktere rol tot geen rol meer gaan spelen bij de vaststelling van de toekomstige schade. Het bepalen van de omvang van de toekomstige schade zal om die reden bijvoorbeeld bij kinderen lastiger zijn en meer steunen op statistische gegevens.
Heeft u vragen? Neemt u dan gerust contact op.